×

Vi använder kakor för att göra LingQ bättre. Genom att besöka sajten, godkänner du vår cookie-policy.


image

Het heilige weten [part 2], Hoofdstuk 11 (2)

Hoofdstuk 11 (2)

- Mama!

Het was een verrassing.

- Ik wist niet, dat u zoû komen!

- Neen, mijn jongen... het is plotseling... opgekomen. Ik ben met Marietje in Den Haag: ze is nu bij haar ouders...

- Blijft u lunchen natuurlijk?

- Ja...

- Mama, wat heeft u...?

- Wat ik heb...

- En wat heb jij, Mathilde?

- Ik...? Niets...

Hij zag, dat zij met elkaâr hadden gesproken. Hij zeide echter niets meer, en grappigjes stoeiend met de kinderen, maakte hij zich nu van hen los, gaf ze aan de bonne terug, die was binnengekomen.

- Ze zien er goed uit, de kleuters, niet waar...

- We eten dadelijk, mama, zei Mathilde dof.

Addy zette zich bij zijn moeder, nam hare hand, glimlachte... Mathilde, met haar sleutels, ging...

- Niet tobben, moesje, zeide hij.

- Mijn jongen...

- U tobt... Wat ziet u er treurig uit.

- Mijn kind, mijn kind... ik... - Wat...?

Zij had een snik, legde het hoofd tegen hem aan. Zij was bang, zoo bang, dat het was of haar groote angst haar benauwde en zij niet kon ademen. Zij beefde in zijn arm.

- Niet tobben... niet tobben... niet waar?

- Neen...

In de eetkamer kwam de meid de tafel dekken.

Zij bedwong zich.

- Mama, schertste hij, nu Mathilde ook weêr binnenkwam. Wat verlies je je coquetterie. Is dat een oude blouse om bij je zoon een visite te maken. Kijk, hij begint te slijten aan de ellebogen. Weet je wel, dat je niet chic meer bent... den laatsten tijd?

- Ach... kind... Deze is toch heusch nog goed.

- Nu, hij is het op het kantje af... Wat zeg jij, Tilly?

- Wat zal ik nu nog elegant zijn... een oude vrouw, zei Constance.

- Je wordt nooit oud, moesje, en een elegante vrouw moet altijd elegant blijven... Herinner je je vroeger?

- Zeker... toen...

- Je mooi portret uit Nice...?

Zij had een lach als door tranen heen. - Jongen... dat is zoo lang geleden... Jij vondt me toen een ijdeltuit.

- Het portret staat altijd... op mijn schrijftafel... Mama, je mag je niet zoo laten gaan.

- Goed... mama zal deze blouse niet meer dragen... Maar het is zoo duur je netjes te kleeden en... en we hebben al zoo heel veel lasten...

- Vroeger was u niet rijk, zei Mathilde, geërgerd om iets, dat zij niet begreep.

- En droeg mama tòch japonnen van zes honderd francs... schertste Addy.

- Ja... en nu u gefortuneerd is...

- Nu doe ik dat heusch niet meer, zei Constance zacht.

Het lunch was stil, een beetje weemoedig, een beetje gedwongen -: na het lunch was er nog een vroolijkheid even, tusschen allen, omdat Jetje en Constant de trap met de bonne weêr afkwamen, in een heél blond jong vizioen plotseling, door de open deur zichtbaar - de stemmetjes kraaiden als van jonge vogels - en Constance kon zich niet weêrhouden te zeggen, hoe zeer zij ze àllen te Driebergen misten... Omdat zij er ook zoo jong en zoo blond - als een toekomst - telkens gingen de trappen af, om te wandelen bui- ten, - zelfs in den winter telkens een gezicht van zon en van lente; iets verfrisschends van jeugd en begin; belofte van toekomst in het oude huis, dat zoo somberde vol dingen van het verleden, die dreven door de kamers, schenen uit de spiegels, sleepten, als vreemde tochten, langs de heel zacht krakende trappen... Mathilde zeide niet veel, was stil, hare lippen gesloten en haar geheele gelaat - hare oogen half toe - gesloten, na die plotse onweêrhoudbare opening van gevoelens tegenover hare schoonmoeder, tot wie zij zich toch niet sympathiek voelde aangetrokken... Na het lunch kwam haar rijtuig Constance weêr halen en Addy ging meê, om bij de Van Saetzema's te zien hoe Marietje het maakte...

- En wat doe jij, Mathilde? vroeg Constance zacht.

- Ik weet het niet... Ik ga denkelijk uit... Of ik blijf thuis...

Addy, even, naar boven, nam Constance Mathilde plotseling in haar arm.

- Kind...

- Mama...

- Je hebt goed gedaan je uit te spreken, zoo even tegen me... Hoe bedroefd ik er om ben, je hebt goed gedaan... - Ach... waarvoor is het geweest. Ik had liever moeten zwijgen.

- Neen... neen... spreek... o spreek ook met Addy...

- Ik heb zoo dikwijls met hem gesproken.

- Nu niet meer?

Zij haalde de schouders.

- Neen... niet zoo dikwijls meer... Wat geeft het... Het is niet zijn schuld... het zijn dingen over en weêr... en er is niets aan te doen.

- Jawel... jawel! Alleen...

- Wat mama... alleen...?

- Wees voorzichtig... Mathilde, ik bid je! O wees voorzichtig! Alles... alles kan weêr terecht komen... Jullie zullen het samen wel later vinden... maar wees voorzichtig, wees voorzichtig... Bederf niet je leven...

Zij zagen elkaâr in de oogen diep.

- Mathilde... ik mag je dat wel zeggen niet waar? Juist ik... je moeder, kind... die heel... die heel veel geleden heeft... omdat... omdat ze haar leven zóo bedorven heeft... zóo bedorven... toen ze jong was... dat... o dat het als een marteling was...! Ik was een jonge vrouw, als jij, Mathilde... en... en ik was niet gelukkig... zooals jij, mijn arm kind, op het oogenblik... en...

- Ik weet het mama, antwoordde zij, heel hard.

- Je weet dat... je weet dat alles... natuurlijk kind, je weet dat... ook al heb ik er nooit met je over gesproken... Maar juist... om... òm dat alles... mag ik het wel zeggen... niet waar...: wees voorzichtig... o wees voorzichtig...

- U is bang voor dingen, die niet zijn...

- Neen kind... er is ook niets... ik weet wel, dat er niets is... alleen maar...

- Wat...

- Zie je... toen ik binnenkwam... van morgen...

- Zat Erzeele bij me...

- Ja...

- Hij is een oude kennis.

- Dat weet ik...

- Hij kwam een afspraak maken... om te tennissen... morgen.

- Ja... dat hoorde ik.

- Er was verder niets...

- Hij hield je hand vast...

- Hij is een oud vriend van vroeger... bijna van mijn kinderjaren...

- Ja, kind... dat weet ik... maar... - Wat bedoelt u...

- Het IS gevaarlijk.

- Wat?

- Als je te veel met hem spreekt... in de gemoedsstemming, waarin je je nu voelt... Ben je ongelukkig, mijn kind, om allerlei... allerlei dingen... spreek dan met Addy...

- Ik heb dikwijls met hem gesproken.

- Vertrouw je aan hèm toe.

- Ik heb dat dikwijls gedaan.

- Niet... niet aan Johan Erzeele...

Mathilde's oogen vlamden.

- Mama... u heeft niet het recht!

- Jawel kind, ik hèb het recht! Ik heb niet alleen het rècht je dat te zeggen, als de moeder van Addy... maar ik heb vooral dat recht, omdat ik je begrijp... omdat ik je begrijpen kan... omdat ik me zelf mijn eigen allerongelukkigste, wanhopige jaren herinner... van jonge vrouw... onvoldaan, ongelukkig, wanhòpig... al was het om andere dingen... dan die er tusschen Addy en jou, helaas, zijn... Omdat ik me dat alles herinner, Mathilde, omdat ik het nooit vergeten kàn... maar omdat ik het juist nu... me herinner... o me herinner, dat ik sprak... dat ik sprak... met papa... terwijl ik getrouwd was met mijn armen ouden man... dat ik sprak met papa... troost zocht in die gesprekken... dat wij ons opwonden in die gesprekken... tot dat... o Mathilde, o Mathilde, laat het me je zeggen... Laat me, om het recht te hebben, met je te spreken... je dat àlles zeggen... eenvoudig-weg... ook al weet je het... Ik sprak met papa... en... en wij kregen elkaâr lief... we dàchten, dat we elkaâr lief hadden...

- En als u het dácht... waarom was het dan niet zoo...

- Omdat het geen waarheid was, kind... geen warm gevoel... omdat het was een opgeschroefd gevoel... voortspruitende uit opgeschroefde woorden tusschen een jonge vrouw... en een jongen man... tot dat... tot dat al die gesprekken hen elkaâr in elkanders armen wierpen... en het verschrikkelijke onherroepelijk was...

- Mama!

- Ik zeg je àlles, kind...

- Ik weet alles, mama... Maar u zegt zelf, dat u met papa... opgeschroefde gesprekken wisselde.

- Ja...

- Ik spreek EENVOUDIG ... met Johan...

- Kind... kind... dat is het niet...! IK ... IK was opgeschroefd... toen... in mijn gevoelens... die waren als uit boeken... die ik had gelezen... Papa... papa antwoordde... uit die boeken... JIJ ... jij... je bent anders... je bènt eenvoudig...: Erzeele... een vriend van je kinderjaren... is eenvoudig... een eenvoudige jongen... jullie gesprekken zullen anders zijn...

- Onze gesprekken zijn eenvoudig...

- ...Maar toen ik binnenkwam... zag ik, dat je VERTROUWELIJK sprak, innig... innig, met warmte... en dat hij je hand... dat hij je handen vasthield...

- Ja... u heeft dat gezien: hij troostte me...

- Dat mag juist niet... Dàt mag juist niet... O Mathilde, ik ben een oude vrouw, en ik ben je moeder... vooral nu je geen moeder meer hebt... en ik ben Addy's moeder... en ik begrijp, ik begrijp àlles... omdat ik zelf zoo veèl geleden heb...

- Daar komt Addy, mama...

- Beloof me, kind... wees voorzichtig...

- Ik... ik beloof het u.

- En vergeef me... vergeef me... alles wat ik je heb durven zeggen... Omhels me... O, ik verlang zoo INNIG ... dat jij en Addy... weêr gelukkig worden...!! Zij nam, hartstochtelijk, Mathilde in hare armen, en zoende haar twee, drie malen.

Addy kwam binnen.

- Ik ben klaar, mama... Het rijtuig staat voor...

- Ik kom... ik kom... mijn jongen...

Hoofdstuk 11 (2)

- Mama!

Het was een verrassing.

- Ik wist niet, dat u zoû komen!

- Neen, mijn jongen... het is plotseling... opgekomen. Ik ben met Marietje in Den Haag: ze is nu bij haar ouders...

- Blijft u lunchen natuurlijk?

- Ja...

- Mama, wat heeft u...?

- Wat ik heb...

- En wat heb jij, Mathilde?

- Ik...? Niets...

Hij zag, dat zij met elkaâr hadden gesproken. Hij zeide echter niets meer, en grappigjes stoeiend met de kinderen, maakte hij zich nu van hen los, gaf ze aan de bonne terug, die was binnengekomen.

- Ze zien er goed uit, de kleuters, niet waar...

- We eten dadelijk, mama, zei Mathilde dof.

Addy zette zich bij zijn moeder, nam hare hand, glimlachte... Mathilde, met haar sleutels, ging...

- Niet tobben, moesje, zeide hij.

- Mijn jongen...

- U tobt... Wat ziet u er treurig uit.

- Mijn kind, mijn kind... ik...       - Wat...?

Zij had een snik, legde het hoofd tegen hem aan. Zij was bang, zoo bang, dat het was of haar groote angst haar benauwde en zij niet kon ademen. Zij beefde in zijn arm.

- Niet tobben... niet tobben... niet waar?

- Neen...

In de eetkamer kwam de meid de tafel dekken.

Zij bedwong zich.

- Mama, schertste hij, nu Mathilde ook weêr binnenkwam. Wat verlies je je coquetterie. Is dat een oude blouse om bij je zoon een visite te maken. Kijk, hij begint te slijten aan de ellebogen. Weet je wel, dat je niet chic meer bent... den laatsten tijd?

- Ach... kind... Deze is toch heusch nog goed.

- Nu, hij is het op het kantje af... Wat zeg jij, Tilly?

- Wat zal ik nu nog elegant zijn... een oude vrouw, zei Constance.

- Je wordt nooit oud, moesje, en een elegante vrouw moet altijd elegant blijven... Herinner je je vroeger?

- Zeker... toen...

- Je mooi portret uit Nice...?

Zij had een lach als door tranen heen. - Jongen... dat is zoo lang geleden... Jij vondt me toen een ijdeltuit.

- Het portret staat altijd... op mijn schrijftafel... Mama, je mag je niet zoo laten gaan.

- Goed... mama zal deze blouse niet meer dragen... Maar het is zoo duur je netjes te kleeden en... en we hebben al zoo heel veel lasten...

- Vroeger was u niet rijk, zei Mathilde, geërgerd om iets, dat zij niet begreep.

- En droeg mama tòch japonnen van zes honderd francs... schertste Addy.

- Ja... en nu u gefortuneerd is...

- Nu doe ik dat heusch niet meer, zei Constance zacht.

Het lunch was stil, een beetje weemoedig, een beetje gedwongen -: na het lunch was er nog een vroolijkheid even, tusschen allen, omdat Jetje en Constant de trap met de bonne weêr afkwamen, in een heél blond jong vizioen plotseling, door de open deur zichtbaar - de stemmetjes kraaiden als van jonge vogels - en Constance kon zich niet weêrhouden te zeggen, hoe zeer zij ze àllen te Driebergen misten... Omdat zij er ook zoo jong en zoo blond - als een toekomst - telkens gingen de trappen af, om te wandelen bui-       ten, - zelfs in den winter telkens een gezicht van zon en van lente; iets verfrisschends van jeugd en begin; belofte van toekomst in het oude huis, dat zoo somberde vol dingen van het verleden, die dreven door de kamers, schenen uit de spiegels, sleepten, als vreemde tochten, langs de heel zacht krakende trappen... Mathilde zeide niet veel, was stil, hare lippen gesloten en haar geheele gelaat - hare oogen half toe - gesloten, na die plotse onweêrhoudbare opening van gevoelens tegenover hare schoonmoeder, tot wie zij zich toch niet sympathiek voelde aangetrokken... Na het lunch kwam haar rijtuig Constance weêr halen en Addy ging meê, om bij de Van Saetzema's te zien hoe Marietje het maakte...

- En wat doe jij, Mathilde? vroeg Constance zacht.

- Ik weet het niet... Ik ga denkelijk uit... Of ik blijf thuis...

Addy, even, naar boven, nam Constance Mathilde plotseling in haar arm.

- Kind...

- Mama...

- Je hebt goed gedaan je uit te spreken, zoo even tegen me... Hoe bedroefd ik er om ben, je hebt goed gedaan...       - Ach... waarvoor is het geweest. Ik had liever moeten zwijgen.

- Neen... neen... spreek... o spreek ook met Addy...

- Ik heb zoo dikwijls met hem gesproken.

- Nu niet meer?

Zij haalde de schouders.

- Neen... niet zoo dikwijls meer... Wat geeft het... Het is niet zijn schuld... het zijn dingen over en weêr... en er is niets aan te doen.

- Jawel... jawel! Alleen...

- Wat mama... alleen...?

- Wees voorzichtig... Mathilde, ik bid je! O wees voorzichtig! Alles... alles kan weêr terecht komen... Jullie zullen het samen wel later vinden... maar wees voorzichtig, wees voorzichtig... Bederf niet je leven...

Zij zagen elkaâr in de oogen diep.

- Mathilde... ik mag je dat wel zeggen niet waar? Juist ik... je moeder, kind... die heel... die heel veel geleden heeft... omdat... omdat ze haar leven zóo bedorven heeft... zóo bedorven... toen ze jong was... dat... o dat het als een marteling was...! Ik was een jonge vrouw, als jij, Mathilde... en... en ik was niet gelukkig... zooals       jij, mijn arm kind, op het oogenblik... en...

- Ik weet het mama, antwoordde zij, heel hard.

- Je weet dat... je weet dat alles... natuurlijk kind, je weet dat... ook al heb ik er nooit met je over gesproken... Maar juist... om... òm dat alles... mag ik het wel zeggen... niet waar...: wees voorzichtig... o wees voorzichtig...

- U is bang voor dingen, die niet zijn...

- Neen kind... er is ook niets... ik weet wel, dat er niets is... alleen maar...

- Wat...

- Zie je... toen ik binnenkwam... van morgen...

- Zat Erzeele bij me...

- Ja...

- Hij is een oude kennis.

- Dat weet ik...

- Hij kwam een afspraak maken... om te tennissen... morgen.

- Ja... dat hoorde ik.

- Er was verder niets...

- Hij hield je hand vast...

- Hij is een oud vriend van vroeger... bijna van mijn kinderjaren...

- Ja, kind... dat weet ik... maar...       - Wat bedoelt u...

- Het IS gevaarlijk.

- Wat?

- Als je te veel met hem spreekt... in de gemoedsstemming, waarin je je nu voelt... Ben je ongelukkig, mijn kind, om allerlei... allerlei dingen... spreek dan met Addy...

- Ik heb dikwijls met hem gesproken.

- Vertrouw je aan hèm toe.

- Ik heb dat dikwijls gedaan.

- Niet... niet aan Johan Erzeele...

Mathilde's oogen vlamden.

- Mama... u heeft niet het recht!

- Jawel kind, ik hèb het recht! Ik heb niet alleen het rècht je dat te zeggen, als de moeder van Addy... maar ik heb vooral dat recht, omdat ik je begrijp... omdat ik je begrijpen kan... omdat ik me zelf mijn eigen allerongelukkigste, wanhopige jaren herinner... van jonge vrouw... onvoldaan, ongelukkig, wanhòpig... al was het om andere dingen... dan die er tusschen Addy en jou, helaas, zijn... Omdat ik me dat alles herinner, Mathilde, omdat ik het nooit vergeten kàn... maar omdat ik het juist nu... me herinner... o me herinner, dat ik sprak... dat ik sprak... met papa... terwijl ik getrouwd was met mijn       armen ouden man... dat ik sprak met papa... troost zocht in die gesprekken... dat wij ons opwonden in die gesprekken... tot dat... o Mathilde, o Mathilde, laat het me je zeggen... Laat me, om het recht te hebben, met je te spreken... je dat àlles zeggen... eenvoudig-weg... ook al weet je het... Ik sprak met papa... en... en wij kregen elkaâr lief... we dàchten, dat we elkaâr lief hadden...

- En als u het dácht... waarom was het dan niet zoo...

- Omdat het geen waarheid was, kind... geen warm gevoel... omdat het was een opgeschroefd gevoel... voortspruitende uit opgeschroefde woorden tusschen een jonge vrouw... en een jongen man... tot dat... tot dat al die gesprekken hen elkaâr in elkanders armen wierpen... en het verschrikkelijke onherroepelijk was...

- Mama!

- Ik zeg je àlles, kind...

- Ik weet alles, mama... Maar u zegt zelf, dat u met papa... opgeschroefde gesprekken wisselde.

- Ja...

- Ik spreek EENVOUDIG ... met Johan...

- Kind... kind... dat is het niet...! IK ... IK was opgeschroefd... toen... in mijn gevoelens... die waren als uit boeken... die ik had gelezen... Papa... papa antwoordde... uit die boeken... JIJ ... jij... je bent anders... je bènt eenvoudig...: Erzeele... een vriend van je kinderjaren... is eenvoudig... een eenvoudige jongen... jullie gesprekken zullen anders zijn...

- Onze gesprekken zijn eenvoudig...

- ...Maar toen ik binnenkwam... zag ik, dat je VERTROUWELIJK sprak, innig... innig, met warmte... en dat hij je hand... dat hij je handen vasthield...

- Ja... u heeft dat gezien: hij troostte me...

- Dat mag juist niet... Dàt mag juist niet... O Mathilde, ik ben een oude vrouw, en ik ben je moeder... vooral nu je geen moeder meer hebt... en ik ben Addy's moeder... en ik begrijp, ik begrijp àlles... omdat ik zelf zoo veèl geleden heb...

- Daar komt Addy, mama...

- Beloof me, kind... wees voorzichtig...

- Ik... ik beloof het u.

- En vergeef me... vergeef me... alles wat ik je heb durven zeggen... Omhels me... O, ik verlang zoo INNIG ... dat jij en Addy... weêr gelukkig worden...!! Zij nam, hartstochtelijk, Mathilde in hare armen, en zoende haar twee, drie malen.

Addy kwam binnen.

- Ik ben klaar, mama... Het rijtuig staat voor...

- Ik kom... ik kom... mijn jongen...